vrijdag 28 maart 2003

Media in Irak

Copyright M. Kanie; verschenen in De Journalist van 28 maart 2003-04-01


Het heilige woord van Saddam.

Onder de dictatuur van Saddam Hussein is de pers in Irak gelijkgeschakeld. De Verenigde Staten willen journalisten in ballingschap de leiding geven over de media-ambtenaren van het regime. Zij treffen een verwoest medialandschap aan.

Mariwan Kanie

De Irakezen voeren graag de geschiedenis van de journalistiek in hun land terug tot meer dan 2500 jaar geleden. Koning Ashur Banipal is een van de eersten geweest die het ‘nieuws’ vermenigvuldigde via kleitabletten. Zijn voorgangers hadden zich de kunst van het schrijven meester gemaakt, om zelfstandig de heilige boeken van hun voorspellers te kunnen raadplegen en de geschiedschrijving naar hun hand te zetten. De koningen van Babylon produceerden ‘kranten’ van klei en steen met de wetten en geschiedenis van hun koninkrijk: (beeld)verhalen in reliëf op paleismuren aangebracht, om met hun krijgsdaden de horigen te imponeren.
Maar voor gedrukte kranten moesten de Irakezen en de rest van de Arabische wereld wachten tot 1798, toen de Franse consul (en latere keizer) Napoleon Bonaparte Egypte binnenviel. Hij nam naast zijn kanonnen en soldaten een moderne drukpers mee. Er moest een fatwa uitgevaardigd worden om toestemming te verlenen om met Arabische lettertekens te drukken. De eerste regulier uitkomende kranten verschenen in Irak pas eind negentiende eeuw.

Het functioneren van de journalistiek in het Irak van Saddam Hussein is niet te onderscheiden van de politieke geschiedenis van het land. Kranten zijn over het algemeen altijd eigendom geweest van politieke partijen en dus ook een instrument in hun belangenstrijd. Het is zeer moeilijk om in Irak de persoon van de journalist te onderscheiden van die van de politicus. De oprichter en eerste voorzitter van de Vereniging van Irakese Journalisten in 1947, Kamil Jaderji, illustreert deze nauwe band. Jaderji (1897-1968) was tegelijkertijd betrokken bij het oprichten van verschillende partijen en bij het uitgeven van diverse kranten. Deze journalist-politicus was in 1936 ook nauw betrokken bij de eerste militaire coup in Irak, die ook de eerste was in de hele Arabische wereld.
In 1967, één jaar voordat de Baath-partij van Saddam Hussein aan de macht kwam, nationaliseerde de toenmalige premier, Al Arif, de Iraakse media. Media die privé-eigendom waren moesten plaatsmaken voor door de staat geleide media. Maar er waren nog altijd niet-officiële kranten die aan een politieke partijen geaffilieerd waren of door onafhankelijke intellectuelen werden uitgegeven. Beide categorieën kenden een redelijke mate van vrijheid van meningsuiting en konden beslissingen van regering, parlement en individuele politici bekritiseren.
Sinds de opmars van de Baath (Renaissance) naar de macht in 1968 is deze situatie drastisch veranderd. Zes maanden later werd er een nieuwe mediawet ingevoerd, waarmee het journalistieke leven volledig onder controle werd gebracht. Sindsdien zijn de Iraakse media een deel van de staatsmacht.
De Baath-partij heeft alle niet-officiële kranten verboden. Om te voorkomen dat krachten buiten de staat enige invloed uitoefenen is het niet toegestaan om vrijelijk advertenties te plaatsen. Financieel zijn alle media totaal afhankelijk, journalisten zijn ambtenaren in dienst van de staat.
In de jaren zeventig mochten de communisten nog twee kranten uitgeven: het dagblad Tariq Al Shaab (De weg van het volk) en het weekblad Al Fikr AL Jadid (Het nieuwe denken). Maar deze bladen werden in 1978 verboden en de leden van de communistische partij zijn naar de Iraaks-Koerdische bergen gevlucht. In de grotten geven ze samen met de Koerdische oppositie een aantal ondergrondse publicaties uit en bedienen ze ook enkele mobiele radiostations.

Momenteel zwaait het Ministerie van Cultuur en Informatie de scepter over de Iraakse media. Tientallen ambtenaren vervullen er de functie van censor. Het is niet alleen verboden om onafhankelijke uitgaven te bezitten of te distribueren, zelfs het bezit van een niet-geregistreerde typmachine is genoeg om jaren in de gevangenis terecht te komen en zelfs de doodstraf komt voor. Het kopen van een kopieerapparaat is onmogelijk zonder de toestemming van verschillende officiële instellingen, waaronder de veiligheidsdienst.
Het Baath-regime gebruikte van meet af de media als middel om zijn machtsbasis te versterken. Het werd uitgever van een reeks kranten, zoals het partijorgaan Al Thawra (De revolutie), de staatskrant Al Jumhuria (De republiek) en Al Irak. Later kwam Al Kadesia erbij (de naam van een groot historisch gevecht tussen Iraniërs en Irakezen in het begin van de islam), de krant van het ministerie van Defensie. Deze dagbladen zijn de enige schriftelijke bronnen van informatie. Op de voorpagina’s wordt al meer dan twee decennia dag in dag uit een foto van Saddam Hussein geplaatst.
Belangrijker nog dan de dagbladen zijn de radio en televisie. Door het analfabetisme zijn kranten en geschreven media niet toegankelijk voor iedereen. De twee belangrijkste radiozenders zijn Sawt Al Jamahir (De stem van het volk) en Izá Bagdad (Omroep Bagdad). Tijdens de Iran-Irak-oorlog begin jaren tachtig zonden deze twee radiostations 24 uur per dag programma’s uit. In de Golfoorlog van 1991 werden beide stations zwaar gebombardeerd en volledig uitgeschakeld, het duurde een tijd tot dat ze weer in gebruik genomen konden worden.
De Iraakse televisie beschikt over twee kanalen. Er is ook een satellietzender die met behulp van schotels te ontvangen is. Om Saddams beeld en boodschap tot in iedere hoek van Irak uit te zenden heeft de regering eind jaren zeventig gratis tv-toestellen uitgedeeld onder de boeren op het platteland. Het was tot het uitbreken van de huidige oorlog gebruikelijk dat de bezoeken van Saddam aan steden en dorpen iedere avond urenlang volledig werden uitgezonden.
Saddams televisietoespraken worden een dag na uitzending in alle Iraakse kranten gepubliceerd en hebben de status van een van God gegeven tekst. Dat gaat zelfs zo ver dat journalisten zijn taalfouten niet durven te corrigeren. Zijn woord is heilig, alles moet gepubliceerd worden zoals het gezegd is.
Een belangrijk journalistieke instituut is de Iraki News Agency. Het in 1959 opgerichte agentschap telt 320 journalisten, technici en administratieve medewerkers en heeft vijftien verslaggevers in buitenland. Het publiceert in het Engels en in het Arabisch.

Saddams oudste zoon Udai kan zonder twijfel de Berlusconi van Irak genoemd worden. Met zijn televisie- en radiostation Al Shabab (De jeugd), zijn bladen Babel, Al Bath Al Riazi (De Baath-sporter) en Al Rafidain (Het tweestromenland), heeft Udai controle over tal van media. Met zijn voorzitterschap van de Iraakse Vereniging van Journalisten hierbij gevoegd, is hij de mediamagnaat van het land. In de lijn van zijn vader heeft hij iedere keer met honderd procent van de stemmen de verkiezingen van de journalistenvereniging gewonnen. Gewoonlijk was hij de enige kandidaat.
Maar Udai is niet de enige geweest die via de media promotie maakte. De belangrijkste ministers zijn hun carrière begonnen als gehoorzame dagbladjournalisten. Tarik Aziz, de vice-premier, Mohammed Said al Sahaf, de voormalige minister van Buitenlandse Zaken, Latif Nasif Jasim, de minister van Cultuur, Sadoen Hamdi, de voorzitter van het parlement en oud-minister van Buitenlandse Zaken, waren allemaal journalist bij Al Thawra en Al Jumhuria. Deze mensen weten wat Saddam wil lezen en horen.

Journalisten die kleine ‘foutjes’ maken worden zwaar gestraft. De tachtigjarige Koerdische journalist Shakir Fatah werd begin jaren tachtig in de gevangenis vermoord. In een lezing zou hij gezegd hebben dat de overheid het Koerdische probleem op vreedzame wijze zou moeten oplossen. Een ander voorbeeld is het lot van schrijver en journalist Aziz Said Jasim, die ondanks het feit dat hij veel voor de partij geschreven en gedaan had werd vermoord.
Het Iraakse totalitaire systeem zou nooit hebben standgehouden zonder een zwaar gecensureerde pers. De Iraakse media hebben in de afgelopen drie decennia een fout beeld geschapen van de werkelijkheid in scherp contrast met de barre realiteit.
Nieuwe media in een post-Saddam-tijdperk moeten de mensen de ruimte geven om zich een eigen beeld van de samenleving te vormen. De eerste bescheiden stappen in die richting zijn gezet door de Koerdische media in de no fly zone gebieden van Iraaks-Koerdistan en de Iraakse media in de diaspora.

Mariwan Kanie is Koerds-Iraakse journalist. Hij woont en werkt in Nederland.

KADER
Media buiten Irak

Vanaf jaren de tachtig is de diaspora een bron van journalistieke activiteiten voor Iraakse gevluchte schrijvers en journalisten. In die jaren heeft de democratische vereniging van schrijvers, kunstenaars en journalisten veel gevluchte Iraakse intellectuelen aangetrokken. De organisatie was verbonden met de Iraakse communistische partij maar stond open voor verschillende standpunten. Hassan Alawi, ooit lid van de Baath-partij, is de beroemdste van gevluchte journalisten. Hij heeft onder andere een paar kritische boeken geschreven.
In de jaren negentig steeg het aantal gevluchte journalisten. Saad Albazzaz was jarenlang een van de belangrijkste journalisten van de Iraakse officiele media. Hij was de voorzitter van het Iraq News Agency, directeur van de Iraakse radio en televisie en hoofdredacteur van de staatskrant Al Jumhuria. Eind 1992 ontvluchte hij Irak na een botsing met Saddams zoon Udai. Nu is hij de hoofdredacteur van de internationale Arabische krant Azzaman (De tijd), die in Londen gepubliceerd wordt. Azzaman is een krant met een redelijke mate van openheid.
Op dit moment is [een groep in – red.] in ballingschap van Iraakse Journalisten, bezig om journalistieke trainingscursussen te organiseren voor de Iraakse journalisten in diaspora. De eerste workshop heeft in januari van dit jaar plaatsgevonden, de tweede was deze maand in Londen. De Iraakse diaspora wekte de indruk te staan te popelen om een vrije journalistiek in het post-Saddam-tijdperk te helpen uit te bouwen.